(Kaapstad) Lees het vorige weblog er nog eens op na en bedenk: een ruige familie die soms wekenlang op het meest simpele eten heeft geleefd; die woonde in een auto en al in geen maanden meer een supermarkt had gezien. Die ontstellend armoedige ziekenhuisjes heeft bezocht en gewend is dat van een stad alleen de hoofdstraat geasfalteerd is (en soms zelfs dat niet).
En denk dan aan Kaapstad, stad van wolkenkrabbers, koffiewinkels, shopping malls, salad bars en speeltuinen. Wasserettes met echte wasmachines erin! Warm water, onbeperkt stroom, internet zo snel als een straaljager…
Opa en oma zijn er met kilo’s boeken en drop. ‘Ik merk dat jullie lang niet veel hebben gegeten,’ zegt oma als we al genoeg hebben aan een klein bordje eten (en vervolgens de een na de ander met buikpijn naar de wc verdwijnt).
Maar het licht is hier zo helder en de golven beuken zo prachtig tegen de Kaap. Ik koop nieuwe lippenstift en nagellak in drie kleuren. Dit zijn wij natuurlijk óók: een westerse familie met een geladen credit card en erg veel trek in wijn en schuimende capuccino (Ilco en Anna) en in echt Italiaans ijs (de meisjes).
Auteur: Anna
West Afrika – zo was het
(Kaapstad, km 24179)
We hebben een reuzensprong gemaakt. Omdat in Niger twee stammen elkaar in de haren zijn gevlogen, er in Angola landmijnen zijn en in Kameroen de wegen zo nat en blubberig zijn dat je, volgens de berichten van collega-overlanders, maar twintig kilometer per dag kunt reizen, hebben we de auto in Ghana op een vrachtboot gezet. En die boot gaat helemaal naar Kaapstad. Helaas mochten wij zelf niet mee, dus we zijn naar Kaapstad gevlogen. Volgende keer meer daarover, maar nu eerst een terugblik op ruim vijf maanden West Afrika.
West Afrika was:
– Natuur! Eindeloze woestijnen met kamelen erin. Knisperend groen regenwoud. Kusten- zowel verlaten stranden vol kokospalmen als onherbergzame rotsen met aangespoeld afval van de vissers. En vaak was het net als in het boek van de Berenjacht: ‘we kunnen er niet bovenover, we kunnen er niet onderdoor… o nee, we moeten er wel dwars doorheen!’
– Nieuwe verkeersregels! Bijvoorbeeld: hoe haal ik zo gevaarlijk mogelijk in (Afrikanen doen dat bij voorkeur in een bocht, vlak voor een heuvel, vlak voor er een tegenligger aankomt, of als er net twintig geiten oversteken). Weetje: geiten gaan altijd opzij, voor schapen moet je remmen, want die blijven dom midden op de weg staan.
– Fruit! Na de mangotijd kwamen de ananassen, de groene sinaasappels, en de bananen (klein, groot, gebakken, als chips, voor het ontbijt of voor het avondeten).
Overigens zijn er ook zat woestijnweken geweest met hoogstens hier en daar een komkommer.
Amazing days
(Krokobite, Ghana, km 18054)
Om bij te komen na de ziekte van Chaia zijn we de vieze stad uit gevlucht naar een tropisch kratermeer. Hier horen we weer vogels, hier kunnen we weer buiten leven.
Voor de Ashanti is dit een heilig meer. Ze geloven dat hier de zielen van de doden komen om afscheid te nemen van de god Twi. Het is dus eigenlijk een soort transit-plek. De vissers varen niet in boten, maar op planken en gebruiken handpeddels om de doden zo min mogelijk te storen.
Ik zwem in het meer dat rustig en vredig is. Ergens onder me zwemt Roef, die deze week, veel te vroeg, is overleden. ik kende zijn vrouw, Susan en moet al dagen aan haar denken. En er zijn nog meer doden om mij heen. Laura, Jozefien. Ilco’s vriend Wim. Bert, de man van mijn beste vriendin en vader van mijn "petekindje" Madelief. En mijn neefje Jeroen natuurlijk, hij zou nu negentien jaar zijn.
Het is een mooie plek om afscheid te nemen van de wereld, denk ik, zelfs als je eigenlijk nog niet van plan was over te stappen, en ik zwem een tijdje met ze mee. Mijn lieve doden.
Ilco: " En heb je ook nog gewoon lekker gezwommen?"
Lees verderMalaria
(Kumasi, Ghana, km 17329)
De koning houdt audiëntie. Hij komt in vol oornaad het paleis in, aangekondigd door trommelaars en hoornblazers. Overal zijn zwarte mannen in lange Romeins aandoende gewaden. Dit zijn de Ashanti, ooit de machtigste stam van West Afrika, rijk geworden door goud en slavenhandel (met de Nederlanders bijvoorbeeld).
De koning spreekt zelf niet. Hij neemt geschenken in ontvangst, hij luistert. Zijn raadsheer spreekt namens hem.
Deze keer is er een groep Zuidafrikanen. Zij zijn dwars door de jungle van Angola getrokken, met Landrovers, om de koning van de Ashanti een geschenk te geven: duizenden klamboes. “We hebben krokodillen getrotseerd, rivieren en oerwoud, onze auto’s zijn van de weg geraakt, maar we wilden u en dit volk dit geschenk komen brengen. Want een klamboe is een van de weinige dingen die echt helpt tegen de hier zo talrijk aanwezige malariamuggen.”
Tussen de halfblote Ashanti loopt een lange, blonde fotograaf. Het is Ilco die zich er naar binnen gekletst heeft. Natuurlijk.
Maar waar zijn al zijn vrouwen?
Gids ten onder in Dovenland
(Hotel Dunia, Ouahigouya, Burkina Faso, km 16.284)
Iedereen in West Afrika praat over Dogon Land. Daar moet je echt naar toe, het is een hoogtepunt.
“Waarom is dat dovenland (Dunya’s benaming) dan zo bijzonder?” klaag ik, want de weg erheen is weer verschrikkelijk: kuilen, modder en enorme rivieren waar we dwars doorheen moeten rijden.
Ik zal nooit een Camel Trophy Girl worden, vrees ik. Al zo’n keer of honderd hebben we in mijn fantasie onze assen gebroken, zijn we van de weg af geslipt, of stil blijven staan in het midden van de rivier terwijl er steeds meer water de auto binnenstroomt. Dus nadat we de zoveelste rivier ondanks mijn angstig gepiep gewoon weer veilig passeren -wat Dunya de verbaasde uitroep ontlokt: “Jij bent toch de moeder?”- mopper ik: “We hebben de Diola, de Bozo en de Biajeros al gezien, wat maakt deze Dogonstam dan zo speciaal?”
Nu weet ik het.
Timboektoe
(Timboektoe, km 15.544, 40 graden in de schaduw)
Timboektoe, stad van zout en goud. Heilige stad, waar overal jongetjes met houten schrijfplankjes voor zich de koran zitten te reciteren. Zesenvijftig dagen duurde de tocht door de woestijn, dan was de kamelenkaravaan eindelijk bij de poort van Afrika gekomen. Het rijke Timboektoe was zowel het einde als het begin. Een magneetstad.
De weg erheen is nog steeds lastig, maar in de regentijd, drie maanden per jaar, gaat er een boot over de Niger naar toe. Twee dagen en twee nachten varen langs de oever die steeds minder groen en steeds meer woestijn wordt, voorbij de vissers en de kleine modderhutjes van de Bozo-stam. Kleine blote kindjes gillen langs de oever. Nijlpaarden zwemmen verschrikt opzij.
Op weg naar Timboektoe. Tijd om te schrijven (zie Chaia’s prachtige gedicht hieronder), te mijmeren –en om de nieuwste Harry Potter uit te lezen, die een erg aardig iemand mij per koeriersdienst heeft toegestuurd (ach, afscheid van Harry Potter…).
De wereld van Dunya
(Segou, km 14625)
De wereld van Dunya is als een toverbal. Je slaapt dan weer in de daktent, dan weer op een matrasje op de grond en dan ineens weer in een echt groot bed. Je drinkt het liefst rode limonade en je eet, net als de Afrikanen, bij voorkeur met je handen. Rijst, vis, ei, alles is lekker. Maar de grootste “lekkerheid” is ijs – zodra we dat ergens zien kopen we het voor haar.
In het Russisch, in het Arabisch, in het Swahili en zelf hier in Mali in het Bambara… bijna overal betekent Dunya “wereld” of “leven”. En de wereld van Dunya is roze van dikke big Knor, en roze van haar eigen blote buik en billen, want Dunya loopt het liefst bloot rond en op een of andere manier zijn haar (roze) schoenen altijd kwijt. Ze is dol op tekenen, maar nog meer op zwemmen. Staan we bij de Niger met onze tent, duikt Dunya als eerste de rivier in. Of anders wel in de zee, de waterval, het zwembad. “Papa, kom je mee?”
Dunya’s waterwereld is goud van de Afrikaanse zon,die haar vlashaartjes nog witter maakt.
De wereld van Dunya is een gouden stuiterbal en zij staat er middenin.
Wild
(Kayes, km 13610)
“Komen jullie uit Guinee Bissau? Daar zijn ze toch wild?” vragen ze in Senegal, waar we doorheen trekken om bij het volgende land, Mali, te komen.
Wild… De mensen lopen er half in hun blootje en leven volgens oeroude tradities. Ze kunnen amper lezen en schrijven. Wanneer wij onze tent “wild” opzetten, rukken ze ons bijna de kleren van het lijf. De kinderen gillen als Dunya ze door haar kaleidoscoop laat kijken: een toverding! En als Dunya daarna rondgaat met een doos snoepjes, vallen kinderen -en volwassenen- aan als hyena’s en binnen een paar seconden is alles op en de doos aan flarden.
Hier zijn we ook voor het eerst in Afrika bestolen en wel van iets heel ergs: Mieke, Vriendin, Annabel en Maria werden door het halfopen autoraam meegegrist. Voor wie ons heeft gevolgd: vier van de elf popjes verliezen is Bloem en Chaia’s ergste nachtmerrie en zo gedroegen ze zich dan ook (huilen, gillen) toen de diefstal werd ontdekt.
Guiné Bissau
(Jemberem, km 12454)
In de jungle van Guiné Bissau zijn geen fraaie lodges waarvandaan open jeeps in een kleine file rijden voor het perfecte fotomoment van de leeuw die een zebra opeet.
Er zijn geen bruggen door de bomen en geen bootjes langs de mangrove.
Je moet zelf op zoek. Naar de schildpadden. De nijlpaarden. De chimpansees. Of de olifanten die heen en weer lopen tussen Guinee Bissau en Guinee.
De beste gidsen zijn hier de onderzoekers van de vele natuurparken – als ze tijd hebben- en verder moet je bereid zijn lang en ruig te reizen.
De dag dat de vrouwen van Bubaque dansten
(Arquipelago dos Bijagos, Guinee Bissau) Toen de nieuwe veerboot in gebruik werd genomen hadden de bewoners van alle eilanden zich verzameld voor de eerste aankomst. De vorige veerboot had het maar een dag volgehouden, dus nu was er, jaren later, reden voor feest. De vrouwen van Bubaque dansten in hun raffiarokjes met hun billen naar achteren en maakten de verwachte toestroom van toeristen belachelijk door te zwaaien met mobiele telefoons en te doen alsof ze van alles foto’s maakten. Van een afstandje keken de kapiteins van de houten roeibootjes toe hoe de nieuwe boot er niet in slaagde om aan te leggen. Vijf, zes, zeven keer moest het schip heen en weer varen, touwen vielen in het water en de Portugese bemanning schreeuwde. Toen konden eindelijk de eerste toeristen aan land: een witte familie die een klein kind bij zich had met sterrenkleurig haar, dat met ernstige ogen keek naar de vrouwen van Bubaque die nu voor haar dansten en in hun borsten knepen.
Op de kade floepte de streng met feestverlichting aan en het begon sterk te ruiken naar geroosterde vis. De Portugese kapitein glunderde naar de vrouw van de Amerikaanse hulporganisatie en zette de motor van het schip uit. Toen begon het te regenen.