Categorieën
Verhalen van een Amsterdams leven

Ode 21 (aan Chaia)

Een geboorte gaat soms met een knal. En soms heel geleidelijk. Precies zo gaat het grote kind van de moeder af de wijde wereld in.

Dochter van negentien-bijna-twintig, ik ben al dagen en misschien wel weken afscheid aan het nemen. Het uitzwaaien volgende week op Schiphol heeft in mijn hoofd al zo vaak plaatsgevonden dat het waarschijnlijk in het echt een fluitje van een cent is.

Er lopen scheurtjes door onze band, nu al. Die hebben bijvoorbeeld te maken met hoe we jou van Spanje naar Nederland verplaatsten. Gesmeekt heb je me om daar te mogen blijven. Onverbiddelijk was ik. Je bent nog maar zestien, je hoort bij je ouders.
Op je zeventiende gebeurde het alsnog. Het nieuwe huis dat ik betrok had jouw naam bij de voordeur, een eigen slaapkamer voor jou terwijl ik zelf op de bank sliep. Toch bleef je wonen ‘aan de overkant’, in je eigen huisje. Dat had ik me anders voorgesteld, ooit.
We dansen vaak om elkaar heen. Behoedzaam (ik), wild (jij). Soms kom je zo dichtbij, het is bijna alsof we één zijn, ik snap je gedachten nog voor je ze denkt. En andersom. Soms ben je ineens ver weg, dan heb ik geen idee.

Ze zeggen vaak dat we op elkaar lijken. Dat maakt het makkelijk en moeilijk tegelijk.

Daar ga je dan – al houd ik je in gedachten altijd vast, in ieder geval elke ochtend als ik een klein gebedje voor je doe. En als ik soep kook natuurlijk, niemand houdt zo van soep als jij. 

En straks in Thailand of weetikveel waar, zul je dan voorzichtig zijn, kind, zul je mijn stem soms horen als ik
je waarschuw
je iets influister
of soms gewoon een liedje voor je zing?

 

2 reacties op “Ode 21 (aan Chaia)”

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *